Vertrouwen in de overheid en schadevergoeding

Sinds 2019 heeft de Raad van State (de hoogste bestuursrechter) een soepelere lijn gekozen omtrent de uitleg van het vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat een bestuurder/ambtenaar sneller gebonden is aan uitlatingen en/of gedragen dan voor die tijd het geval was.

De derde en laatste stap in de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel betreft het schadevergoedingsvraagstuk. Dit betekent dat uiteindelijk moet worden beoordeeld welke gevolgen een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan hebben (met name in termen van schadevergoeding).

Op 21 augustus 2024 heeft A-G (Advocaat-Generaal) Snijders een conclusie geschreven over deze ‘derde stap’. Het gaat dan specifiek om gevallen waarin het bestuursorgaan ondanks het gewekte vertrouwen aan andere zwaarder wegende belangen voorrang geeft. In dat geval kan er voor het bestuursorgaan een verplichting ontstaan om schade te vergoeden aan degene bij wie het vertrouwen is gewekt. De A-G is van mening dat het bestuursorgaan in een dergelijke situatie op grond van het vertrouwensbeginsel de volledige schade moet vergoeden die de belanghebbende lijdt, doordat hij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de toezegging, in dat vertrouwen heeft gehandeld en door dat handelen in een slechtere positie is komen te verkeren dan hij zou hebben verkeerd als het gerechtvaardigd vertrouwen niet bij hem zou zijn gewekt. Dat is dus, kort gezegd, de volledige dispositieschade. Vergoeding van het zogeheten positieve belang – waarbij de belanghebbende financieel in de positie wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als de toezegging was nagekomen – is niet aan de orde.

De conclusie van de A-G is nog ‘slechts’ een advies aan de Raad van State. De Raad van State kan in haar uitspraak, die nog zal volgen, afwijken van deze conclusie. We wachten het af wat er gaat gebeuren.

Mocht je vragen hebben over deze materie, neem dan contact met ons op.