Wetsvoorstel opheffing verpandingsverboden
Geplaatst op: 8 augustus 2024
Op 11 juni 2024 is het Wetsvoorstel opheffing verpandingsverboden door de Tweede Kamer aangenomen. Dit wetsvoorstel speelt in op de behoefte om kleinere schuldeisers beter te beschermen en een gelijk speelveld te creëren voor Nederlandse ondernemers.
Onoverdraagbaarheidsbeding respectievelijk niet-verpandingsbeding
In de wet is bepaald dat eigendom, beperkte rechten (bijvoorbeeld pand- en hypotheekrecht) en vorderingsrechten overdraagbaar zijn, tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen een overdracht verzet. In de wet is ook bepaald dat de overdraagbaarheid van vorderingsrechten en pandrechten op vorderingsrechten tussen schuldeiser en schuldenaar uitgesloten kan worden. Dit gebeurt vaker in contracten en algemene (in)koopvoorwaarden door middel van een onoverdraagbaarheidsbeding of niet-verpandingsbeding.
Goederenrechtelijke werking
De Hoge Raad (hierna: ‘HR’) heeft al jaren geleden bepaald dat als in een overeenkomst tussen schuldeiser en schuldenaar het beding is opgenomen dat het de schuldeiser verboden is zijn uit die overeenkomst voortvloeiende vorderingen zonder toestemming van de schuldenaar aan een ander ‘te cederen, verpanden of onder welke titel dan ook in eigendom over te dragen’ (‘het verpandingsverbod’), dit verpandingsverbod in de weg staat aan de geldigheid van de verpanding. Een overdracht in strijd met zo'n beding levert dus niet slechts wanprestatie op; het beding heeft ongeldigheid van die overdracht tot gevolg en heeft daarmee ‘goederenrechtelijke werking’. Dit geldt ook voor verpanding. Partijen kunnen dus goederenrechtelijke werking geven aan een contractueel overdraagbaarheids- of verpandingsverbod.
Obligatoire werking
Schuldeiser en schuldenaar kunnen ook bij obligatoir (verplichtend) beding overeenkomen dat het vorderingsrecht niet of slechts beperkt zal mogen worden overgedragen of verpand. Een dergelijk beding heeft geen goederenrechtelijke werking, maar leidt tot wanprestatie. De HR heeft bepaald dat als uitgangspunt bij de uitleg van deze bedingen moet worden aangenomen dat zij uitsluitend obligatoire werking hebben, tenzij uit de - naar objectieve maatstaven uit te leggen - formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking is beoogd.
In het arrest van de HR van 1 juli 2022 (ECLI:NL:HR:2022:984) heeft de HR bepaald dat een beding dat de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht met goederenrechtelijke werking uitsluit, ook leidt tot onverpandbaarheid van dat vorderingsrecht.
Aanleiding voor het Wetsvoorstel
Het zijn vaak de grotere schuldenaren met een sterke onderhandelingspositie die voornoemde bedingen kunnen opleggen aan hun kleinere schuldeisers. Het belang daarbij is niet enkel gelegen in het tegengaan van vermogensverschuiving, maar ook in bezwaren tegen de crediteursvervanging, omdat dit onder meer kan leiden tot verlies van een langdurige handelsrelatie en/of verlies van mogelijkheden tot verrekening en andere verweermiddelen. Daar staat echter tegenover dat deze vorderingen door de schuldeiser niet meer gebruikt kunnen worden, bijvoorbeeld als onderpand voor een financiering bij een bank. Bovendien is in Duitsland, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk de werking van deze bedingen al beperkt of afgeschaft, hetgeen leidt tot een verstoring van het gelijke-speelveld principe ten nadele van Nederlandse ondernemers. Het Wetsvoorstel heeft als doel deze negatieve gevolgen tegen te gaan.
Inhoud van het Wetsvoorstel
In het Wetsvoorstel wordt voorgesteld de volgende nieuwe bepaling op te nemen: ‘Uitsluiting van de overdraagbaarheid of verpandbaarheid is niet mogelijk als het een geldvordering op naam betreft die voortkomt uit de uitoefening van beroep of bedrijf. Een beding tussen schuldeiser en schuldenaar dat ertoe strekt de overdraagbaarheid of verpandbaarheid van een dergelijke geldvordering geheel of gedeeltelijk uit te sluiten dan wel vervreemding of verpanding ervan tegen te gaan, is nietig.’.
Er zijn uitzonderingen opgenomen voor specifieke geldvorderingen, zoals onder meer die uit hoofde van betaal- of spaarrekeningen. Een nieuwe bepaling is dat van een overdracht of verpanding schriftelijk mededeling moet worden gedaan aan de schuldenaar. Zo is steeds duidelijk aan wie de schuldenaar moet betalen.
De nietigheid gaat voor bestaande bedingen gelden vanaf drie maanden na de inwerkingtreding van de wet. Voor bedingen die in nieuwe overeenkomsten worden opgenomen, geldt de nietigheid direct vanaf de inwerkingtreding van de wet. De wet ziet zowel op bedingen met goederenrechtelijke werking als op bedingen met obligatoire werking. Inwerkingtreding van de wet heeft gevolgen voor gemaakte en te maken afspraken in overeenkomsten en algemene (in)koopvoorwaarden, alsmede voor het verstrekken van zekerheden aan een bank. De kredietruimte - vooral voor het MKB - wordt immers vergroot.
Wil je geadviseerd worden over het voorgaande, neem dan contact met ons op!
Neem contact op